Donderdag 18 april. Als ik om 8 uur op school kom, blijkt er te zijn ingebroken. Geen paniek, wel een grote rotzooi. Opgewonden kinderen. De politie komt, en de mensen van de scouting. We raken niets aan. Victor ziet de voetsporen: ‘Iemand met kleine voeten, kijk maar, ze zijn kleiner dan mijn schoenen.’ Gelukkig is er niet veel gestolen, een laptop en wat geld en een brander van de scouting. Omdat een forensisch expert langskomt, mogen we in twee grote lokalen niet komen. De oplossing: Myriam en René wandelen met alle leerlingen naar ons nieuwe gebouw om daar een kijkje binnen te nemen. Al is de wind guur en mogen ze maar in kleine groepjes naar binnen, toch komt iedereen enthousiast terug. De 12+sers zijn vooral blij met hun chillroom.
’s Middags is er storm, ook bij de kinderen. Er gebeuren rare dingen. Een fiets hangt in een boom en een andere in de standaard voor de vlag. “Geintje…” Ik vind het niet leuk en zeg dat ook. Het sleuteltje wordt teruggegeven, de fiets uit de boom gehaald. Maar de leerlingen van wie de fietsen zijn, willen heel graag weten waarom dat gebeurd is. De jongens (want die waren het) trekken zich terug in de ‘verboden ruimte’, ze discussiëren over dingen doen die niet mogen, een sleutel uit een jaszak halen, fietsen door het bos. Degenen die uitgepraat zijn komen naar buiten en kiezen een andere plek om te gaan zitten. Ik ben er niet bij, vang flarden op en denk: “Tja, soms gebeuren er dingen die niet leuk zijn. Maar onze leerlingen zijn in staat om dat zelf op te pakken, bij elkaar te gaan zitten en erover te praten tot het goed genoeg is voor alle betrokkenen.” En daar ben ik dan weer trots op.