Vrijdag 20 april. Een zonnige dag. Tijd voor een watergevecht. Je weet dat je daarbij moet zijn als begeleider, want wat even leuk lijkt, loopt al snel uit de hand: te nat geworden kinderen, te hard gespoten stralen, groepjes die niet eerlijk verdeeld zijn. Ik ben erbij, let op, zeg niet teveel, maar wel dat het handig is om van te voren afspraken te maken. Dat doen ze, om daarna net zo snel die afspraken te schenden en toch te schieten achter de afgesproken lijn waarop je vrij zou zijn. Na een half uur is het klaar en gooi ik de emmer water waaruit de pistolen en spuitjes gevuld werden, leeg op het gras. Nu iets anders, maar wat? Ideeën genoeg. Ik zit in het gras en kijk, maar zie niet precies wat ze doen. Met zijn allen, jongens en meisjes tussen de 7 en 12 jaar, zitten ze onder een boom, een krat met knutselspullen naast zich. Het ziet er vredig uit. Even later komen ze trots iets laten zien: een gezamenlijk geverfd bord, met zonnetjes, blauwe lucht, randversiering en in het midden een groot rood hart met een pijl erdoorheen en aan weerskanten een letter: K + B. Ze hebben verkering en iedereen mag het weten! Met zijn allen, met het geverfde bord tussen hen in, gaan ze de school door om het te vertellen.