Donderdag 7 november. Vijf jongens, vijf stokken, een frisbee, een paar schoenen. Ik zag jongens rondlopen met stokken. Toen zag ik een huilende jongen die een schoen in een boom gooide. Wat was er gebeurd? De huilende jongen trok zich met en Donald Duck terug op een fatboy. Hij had pijn en wilde even niet praten. “Kom maar als je wel wilt praten”, zei ik. Even later was het zover. De andere jongens werden erbij geroepen. Om de beurt deden ze hun verhaal, zodat het beeld van wat er gebeurd was steeds duidelijker werd voor mij. Ze vielen elkaar niet in de rede, luisterden naar elkaar, vulden de verhalen van anderen aan met hun eigen beleving.
Na ongeveer een kwartier waren we eruit: “Ja, zo is het gegaan.” Het kwam erop neer dat wat begon als een spelletje frisbeeën, ontaardde in elkaar met stokken slaan. Van woede en pijn gooide een van hen toen een schoen in een boom. Het verhaal, samengesteld uit de ervaringen van vijf jongens die daarin ieder hun eigen rol vervulde, klopte.
En nu? Het mooiste moest nog komen.
Wat heb jij nodig, vroeg ik aan elk van de jongens, om te zorgen dat het weer goed gaat tussen jullie? “Ik weet het nog niet”, zeiden Simon en Jozua, “elkaar een hand geven”, zei Keiro, “sorry zeggen”, zei Kristo, “en elkaar een knuffel geven”, zei Noah. En zo geschiedde. Het was weer goed tussen de vijf jongens.