Vrijdag 26 maart. Al sinds dinsdag hebben ze het erover: vrijdag komt Olivier niet voor de film, kunnen we dan weer eens naar het bos? "Natuurlijk kan dat", zeggen wij. Om 10 uur, de taalclub is net klaar, spelen ze in de bouwhoek met kapla en lego. Bouwen huizen, verzinnen verhalen. "Gaan we nog naar het bos?", vraagt iemand. "Als jullie dat willen, prima, regel het maar." Een tijdje later: "Kunnen we lunchpakketjes meenemen?" "Ja hoor, maak ze maar klaar." Gerommel in de keuken. Het is inmiddels half twaalf. Een kwartier later zijn ze klaar, boterhammen in plastic zakjes, appeltjes mee. Gijs draagt de rugzak met daarin de pakketjes van iedereen. Ik ga op stap met vijf kinderen. We struinen door het bos. Ze hebben een voorkeur voor niet-bestaande paadjes. Emma begeleidt Job. Bij de bunker, het hoogste punt, met uitzicht over bijna heel Den Haag, eten we onze boterhammen op. Het drinken zijn ze vergeten mee te nemen. Niemand vindt dat echt erg. Zitten, zoeken naar mooie stukken steen, spelen met stokken. Kijken op de kerkklok. Alweer bijna 1 uur. Terug naar school om op te ruimen.
Beschouw je objectief wat we gedaan hebben, dan zou je zeggen: een uurtje lopen door het bos en ergens je brood opeten. Voor de kinderen was het iets anders: paadjes maken, schatten vinden, zwieptakken oprapen om mee te strijden. Alles wat ze doen wordt opgenomen in een groter geheel van hun spel, dat nooit ophoudt.