Donderdag en vrijdag 8 en 9 september. Een dag beschrijven, met alles wat er was, is lastig. In woorden is je beleving haast niet te vangen. Neem nu de drukke donderdag en vrijdag van vorige week. In de tuin, in de speelruimte, de bouwhoek, de woonkamer ben ik. Gaat het goed? Ja, eigenlijk gaat het best goed overal. Erbij zijn blijft het belangrijkste. Zodat je kunt opvangen, troosten, ingrijpen als dat nodig is. En dan nog ben je soms te laat, of ben je er niet. Zoals wanneer twee jongens van 9 ruzie krijgen terwijl ze stoeien op de mat: “Hij stopte niet!” (Ongeveer het ergste wat je kunt doen, uitgaande van de basisregel: stop=stop), komt Dylan vertellen. Ik zag het niet, zeg dat we met de ander gaan praten als die minder boos en weer aanspreekbaar is. Even later kom ik in het souterrain en zie dezelfde twee jongens poolen. “Hebben jullie mij nog nodig?” Welnee, het is al opgelost. Zonder woorden, gewoon door samen weer wat gezelligs te gaan doen. Dat was een fijn moment.
En dan de vrijdagochtend dat ik meegenomen wordt door meisjes: “We hebben een voorstelling in het theater!” Vijf en vier jaar zijn ze, stoeltjes klaargezet, instrumenten gepakt. Isabella fluit, Ilse rammelt, Inti zingt zacht, wisselend van toonhoogte, haar eigen melodie. Brecht begeleidt haar op de piano, even zacht en subtiel spelend. Het is bijzonder.
’s Middags vind ik het niet leuk: drie jongens zijn lekker modder aan het maken, maar beginnen dan met modder te gooien. Aangestoken door elkaar stoppen ze niet als ik dat vraag. Ik neem ze mee naar binnen, “ga hier maar spelen”. Is dit een straf? Meer een manier om ze uit de situatie te halen en op een andere plek te bewegen tot rustiger spel. Of het lukt? In eerste instantie wel, maar later op de middag vind ik een hoopje haren op de grond. “Ik heb het niet gedaan!” Het is duidelijk van wie de haren zijn en ook duidelijk wie er geknipt heeft. Morgen weer een nieuwe dag.