Donderdag 30 september. Tekenles. Paula van 4 zit tegenover Sterre van 14. Allebei krijgen ze dezelfde opdracht. Eerst leren ze de primaire kleuren: rood, geel en blauw: hiermee kun je alle kleuren maken! Aan de andere tafels zitten 2 meisjes van 9, 2 meisjes van 8, een jongen en een meisje van 7, een meisje van 6 en een meisje van 17. Ze trekken hulplijntjes. Sterre helpt Paula en tekent de lijntjes voor haar. De anderen meten met de lineaal en slagen er allemaal in om de lijnen te tekenen. Maar waarvoor zijn die nou nodig? Je kunt toch zo wel een meisje tekenen? Mary-Ann legt uit dat mét de hulplijntjes de verhoudingen beter worden. Het hoofd deel je in tweeën met een lijntje en de ogen zitten precies onder dat lijntje, dus halverwege je hoofd. Dat lijkt raar. Ze doen elkaars haren omhoog om het voorhoofd te zien, en ja hoor, je ogen zitten inderdaad zo laag. Het meisje bij Paula krijgt beentjes als stokjes. Zo is het goed voor haar. Sterre tekent het meisje perfect na.
Dan mogen ze kiezen uit andere voorbeelden: een konijn, een hond, een baby. Mees zegt eerst: 'Ik kan het niet.' Maar dan is hij geconcentreerd bezig met de lijnen en de kleuren. Aan het eind zegt hij: "Het is een ander konijn geworden, maar ik vind hem wel mooi." Mary-Ann zegt: "Het is jouw konijn geworden. Hij kijkt net zo vrolijk als jij toen je hem aan het tekenen was!"