Hoe vaak gebeurt het niet? Wel bijna elke dag, denk ik. Dat kinderen een spel bedenken en dat gaan spelen. Soms met elementen van een bestaand spel erin, maar vaak ook ontstaat het ter plekke en worden regels bedacht en tot in detail uitgevoerd. Ik zat buiten en keek naar wat er voor mijn ogen gebeurde. Kinderen verstopten zich, wisselden dingen uit, er leek een gevangenis te zijn, een persoon moest alle anderen pakken… Ik keek maar ik begreep het niet helemaal. Tot ik uitleg kreeg van Soul, die me vertelde hoe het zat: “Je moet iemand tikken en dan moet je vluchten, maar als je getikt bent, word je het hulpje van de tikker. Je hebt ook een tak in de vorm van een bijl – die hebben we niet zo gemaakt, maar die was gewoon zo- en daarmee moet je die soort van moordenaar aantikken, met die tak. De moordenaar (de tikker) heeft gewonnen als die alle mensen heeft getikt. En de moordenaar heeft eerst de tak verstopt.” Soul had de tak in het hoofdgebouw verstopt, terwijl niemand daaraan dacht. “Je mag je verstoppen, maar het hoeft niet.” Het klinkt mij ingewikkeld in de oren: een tak, een moordenaar, verstoppen, maar geen van de kinderen die dit spel speelt lijkt er last van te hebben. Ze weten allemaal hoe het gaat, en anders wordt het wel door een van de medespelers uitgelegd. Het leuke is dat iedereen mee kan doen; eerst zijn het kinderen van 7, 8 en 9 jaar die het spelen, maar later komen er 12-, 13- en 14-jarigen bij. De behoefte om te spelen verdwijnt niet zomaar. Misschien zouden wij (volwassenen) het ook eens wat vaker mogen doen.