Maandagmorgen negen uur. Leerlingen druppelen binnen, sommigen hun jas nog aan. Haastig hierheen gekomen. We zitten in de bieb, met acht plekken aan twee aan elkaar geschoven tafels en nog drie losse plaatsen. Het zit vol, we gaan beginnen. Altijd eerst de datum opschrijven, welke dag is het, welke maand, welk jaar? Het jaar weten de meesten wel, de maanden zijn moeilijker. We oefenen ze even, alle 12. Als we dat gedaan hebben, willen ze graag schrijven, maar wat? Ik had wel een idee: rijmwoorden maken van drie of vier letters, met een klinker in het midden en een medeklinker aan het begin en aan het eind. Maar Bosque heeft een beter idee: “Laten we elkaar moppen vertellen en dan een woord uit de mop opschrijven.” Iedereen is enthousiast. Hij weet er wel een. De mop ben ik vergeten, maar het woord dat we gingen schrijven was ‘olifant’. Met welke letter begint het? En dan? Samen spellen we het woord; de n wordt eerst vergeten, maar hé, dan horen ze hem toch. Zo schrijven we van iedere mop een woord: aap, banaan, waterdruppel. Het leuke is dat ik – aan deze beginnende lezers en schrijvers- al even een spellingregel uit kan leggen. Als ze het woord later dan nog eens gaan schrijven, komt die herinnering misschien weer boven. In ieder geval blijft zo het samen schrijven en lezen een ontdekkingstocht die we met elkaar afleggen.