15 februari. Het is weer vrijdag. Zo’n dag waarvan je niet weet wat die zal brengen. Geen lessen vandaag voor mij. Beneden zijn, bij de kleuters en andere leerlingen. Kijken, meedoen, helpen, net wat nodig is. Een meisje huilt. “Wat is er? Zal ik je voorlezen?” Ze pakt een boek, ‘Het eenzame vuurvliegje’, van Eric Carle. Ik lees. Twee jongens luisteren mee. Aan het eind glimmen de lichtjes van alle vuurvliegjes die het eenzame vuurvliegje dan toch heeft gevonden. “Zullen we nog zo’n boek lezen?” We pakken alle Eric Carle-boeken die we hebben: Het vervelende lieveheersbeestje, Rupsje Nooitgenoeg, De geheime brief, Wil jij mijn vriendje zijn, Beertje Bruin, wat zie je daar?, Van top tot teen, De spin die het te druk had…. We lezen ze allemaal, kijken, voelen de bladzijdes, doen wat er staat – op 1 been staan, je schouders optrekken – en worden er vrolijk van. Tijd voor tienuurtje. In de bouwhoek en in de tuin wordt gebouwd. Iedereen maakt het goed.
Na de lunch, rennende jongens en een meisje door de gang, gegil. Tussen de 11 en 14 zijn ze. Het is half 2. “Ga dan maar naar huis”, zeg ik. Maar dat willen ze helemaal niet, een heeft nog les, een ander wil nog kletsen. “Stom om elkaars telefoon af te pakken”, vind ik. Een grap voor de een is niet per se een grap voor de ander. Even liet ik de dag op me af komen. Maar pratend met elkaar in de gespreksruimte wordt ieder weer rustig. We hebben het over de nieuwe voorstellen die zijn gedaan om het beeldschermgebruik op school in te perken. Wat het uiteindelijk gaat worden, weten we nog niet. Wel dat het fijn is als mensen minder op hun schermen zitten en meer met elkaar praten in het echte (en niet het virtuele of digitale) leven.