Psssjj psssjj psssjj … Verhalen vertel je door. Maar wat gebeurt er dan? Gerard, vader van Mateo, laat het ons ervaren. Iemand fluistert een zin in het oor van degene die naast hem zit. Die geeft het weer door aan de volgende tot we na vijftien mensen bij degene uitkomen die de zin hardop moet uitspreken. Deze lijkt helemaal niet meer op de oorspronkelijke woorden. De mensen die het niet precies verstonden, maakten ervan wat zij dachten dat het was. En zo wordt: ‘De kikker kwaakt in de sloot.’ ‘Het kind is te laat op school.’ Verhalen veranderen als ze worden doorverteld; ieder voegt zijn eigen woorden en wensen toe om het zo spannend mogelijk te maken, en, in ieder geval in de Middeleeuwen, de moraal zo duidelijk mogelijk naar voren te laten komen.

Van den vos Reynaerde (Over de vos Reinaert) door Onbekend | Scholieren.com

Verhalen vertellen is zo oud als de mensheid. Deze week leven wij in de Middeleeuwen en luisteren naar het verhaal van Reinaert de Vos die telkens weer iedereen te slim af is. Moraal: Laat je niet verleiden door sluwe mooipraters, want je komt bedrogen uit. Gerard vertelt meeslepend, de leerlingen hangen aan zijn lippen. Af en toe vraagt hij: “Wat vind jij daar nou van?” We worden meegenomen in zijn vertellingen. Een stuk of vier vertelt hij er. Jammer dat het is afgelopen. Maar hij wil graag nog eens terugkomen: “Ik ben een kroegbaas en dol op het vertellen van verhalen.!” Dat onthouden we.

Wij gaan door met zelf schrijven. Geen verhaal, maar een gedicht, in een Middeleeuwse vorm, het rondeel. Makkelijk om door te vertellen omdat daarin dezelfde zinnen telkens terugkeren. Hailley schrijft: O, was ik maar een hondje/ Lekker spelen in het bos/ Rennen langs de bomen/ O, was ik maar een hondje/ Graven in het gras/ Ik trek aan de wortels/ O, was ik maar een hondje/ Lekker spelen in het bos. En Artemisia wil graag haar kat zijn: O, was ik maar mijn kat/ Lekker opgekruld in de kast/ Gekriebeld door mijn baasje/ O, was ik maar mijn kat/ Geaaid in mijn mandje/ Lekker slapen en spelen/ O, was ik maar mijn kat/ Lekker opgekruld in de kast. We schrijven de gedichten in de bieb, omhuld door boeken, met veer en inkt en als sluitstuk een zegel, om ons even te wanen in dat verre verleden. Keiro dicht: O was ik maar de bieb/ Zoveel kennis, zoveel stof/ Verhalen in een boek/ O, was ik maar de bieb/ Zoveel letters, zoveel papier/ Overal, ja overal/ O, was ik maar de bieb/ Zoveel kennis, zoveel stof.